Evaluatiemethode gebaseerd op de berekening van de genormeerde scores

Deze methode wordt voor de volgende computergestuurde tests gebruikt:

Het resultaat van de test moet een antwoord geven op volgende vraag: "In welke mate beschikt de kandidaat op het ogenblik van de test over de vereiste competenties in vergelijking met alle potentiële kandidaten op de arbeidsmarkt (voor een bepaald functieniveau)?".

Om een antwoord te bieden op deze vraag gebruiken we de methode van de genormeerde score die:

  • een drempelwaarde vastlegt om de ontwikkeling van een competentie te evalueren voor het functieniveau, rekening houdend met de moeilijkheid van de test.
  • een score toe te kennen aan de prestaties van de kandidaat ten opzichte van de vooraf bepaalde drempelwaarde (=genormeerde score).

Hoe evalueren we het niveau van een competentie?

We baseren ons op alle antwoorden van kandidaten die voordien al de test hebben afgelegd onder dezelfde omstandigheden (referentie- of normgroep genoemd) en we passen de scoringsregels toe die vermeld zijn in de instructies van de test. De analyse van de referentiegroep helpt ons om te bepalen wat voor een bepaald functieniveau een zwakke, gemiddelde of goede prestatie is.

Deze evaluatie gaat dus uit van de reële bekwaamheid van de kandidaten om de test te beantwoorden, rekening houdend met de moeilijkheid ervan en niet enkel met het aantal juiste antwoorden.

Grafiek die een Gauss-curve weergeeft. Op de X-as staat het aantal juiste antwoorden en op de Y-as het aandeel van de kandidaten in de referentiegroep. Hieruit blijkt dat een meerderheid van de kandidaten een aantal juiste antwoorden zal hebben dat rond het gemiddelde van de referentiegroep is geconcentreerd en dat hoe verder er van het gemiddelde wordt afgeweken en dus naar de uitersten wordt gegaan, hoe minder kandidaten er zijn. Kleuren markeren 3 zones, die overeenstemmen met lage, gemiddelde en hoge prestaties.

 

Het midden van deze grafiek komt overeen met het gemiddelde aantal vragen dat de referentiegroep van een bepaald niveau juist kan beantwoorden. Soms komt dat overeen met 50% van de testvragen, maar dat is niet noodzakelijk het geval.

Er bestaan evenveel referentiegroepen als er testen, taalrollen en functieniveaus zijn (belhalve voor de testen voor de managementfuncties).

De drempelwaarde die moet worden bereikt om voor de test de helft van de punten te behalen, wordt berekend op basis van de referentiegroep. Zo volstaat het bij een moeilijke test om iets minder dan 50% van de testvragen juist te beantwoorden om 50/100 te behalen. Maar bij een makkelijke test daarentegen moet je meer dan 50% van de testvragen juist beantwoorden om 50/100 te behalen.

Een resultaat van 50/100 is geen garantie om geselecteerd te worden, je moet altijd het reglement van je selectie raadplegen om de slaagvoorwaarden te kennen.

Dankzij deze methode zijn we zeker dat elke vastgelegde drempelwaarde haalbaar is en aangepast is aan de moeilijkheid van de test. Deze drempelwaarde ligt vast per test en is dus identiek voor alle selectieprocedures van hetzelfde niveau waarin diezelfde test opgenomen is in éénzelfde stap (bijvoorbeeld in de generieke screening of in de functiespecifieke screening).

Tot slot: omdat de vereiste competenties om een functie uit te oefenen gaandeweg evolueren, vernieuwen we de referentiegroep regelmatig zodat hij representatief is voor de werkelijkheid.

Hoe berekenen we je genormeerd resultaat?

Je antwoorden en de scoringsregels dienen als uitgangspunt. Op basis daarvan vergelijken we jouw prestatie met die van de referentiegroep. Het resultaat van die vergelijking (genormeerde score genoemd) geeft aan in welke mate de bewuste competentie bij jou ontwikkeld is in vergelijking met de referentiegroep.

De genormeerde score wordt afgerond op 2 cijfers na de komma (zie de afrondingsregels voor de resultaten van een pc-test).

Voorbeeld 1

Maria heeft een abstracte redeneertest afgelegd. Ze vond het een moeilijke test en ze heeft minder dan de helft van de vragen beantwoord. De tijd ontbrak om de test volledig te beantwoorden, maar al haar antwoorden zijn juist.

Bij de berekening van haar resultaat merken we dat de meeste personen uit haar referentiegroep net als Maria niet tot het einde geraakt zijn en dat ze zelfs minder goede antwoorden gegeven hadden dan Maria. Hoewel Maria minder dan 50% van de testvragen beantwoord heeft, is haar prestatie iets beter dan de meeste personen uit haar referentiegroep.

Ze behaalde een score van 59,3/100 doordat haar prestatie bovengemiddeld was in vergelijking met de referentiegroep.

Als voor haar selectie een minimumresultaat van 50/100 vereist was, dan voldoet ze aan de slaagvoorwaarde en krijgt ze de status "geslaagd".

Als voor haar selectie een minimumresultaat van 60/100 vereist was, dan voldoet ze niet aan de slaagvoorwaarde en krijgt ze de status "niet geslaagd".

Voorbeeld 2

Jan heeft een verbale redeneertest afgelegd. Hij vond de test moeilijk en heeft minder dan de helft van de vragen beantwoord. De tijd ontbrak om tot het einde te raken, maar al zijn antwoorden zijn juist.

Bij de berekening van zijn resultaat merken we echter dat de meeste personen uit zijn referentiegroep wél tot het einde geraakt zijn en dat ze meer goede antwoorden gegeven hadden dan hem. Zijn prestatie is zwakker dan die van de meeste personen uit zijn referentiegroep.

Hij behaalde een resultaat van 28,7/100 doordat zijn prestatie zwakker was dan het gemiddelde van zijn referentiegroep.

Voorbeeld 3

Hilde heeft een situationele beoordelingstest afgelegd. Ze heeft iets meer dan de helft van de vragen beantwoord en is daarna vertrokken zonder de test af te maken.

Ze behaalde een resultaat van 0/100. Wat is er gebeurd?

Bij de berekening van haar resultaat hebben we gezien dat ze meerdere juiste antwoorden heeft gegeven, maar dat heel wat antwoorden blanco gebleven waren. En wat bleek? De overgrote meerderheid van de personen uit de referentiegroep had wél alle vragen beantwoord (want er was voldoende tijd en er werden geen punten afgetrokken voor foute antwoorden). Wanneer we haar prestatie vergelijken met die van de referentiegroep, zien we dat bijna iedereen uit de referentiegroep beter deed dan haar.

Ze behaalde 0/100 omdat haar prestatie bijzonder zwak uitviel in vergelijking met de referentiegroep.

Voorbeeld 4

Amine heeft een abstracte redeneertest afgelegd. Hij heeft alle vragen beantwoord, op de laatste twee na omdat hij net wat tijd tekort kwam. Al zijn antwoorden waren juist.

Hij behaalde een resultaat van 100/100. Hoe is dat mogelijk?

Bij de berekening van zijn resultaat merken we dat de meeste personen uit de referentiegroep niet tot op het einde geraakt waren en dat ze veel minder goede antwoorden gegeven hadden dan hem. Hoewel Amine niet alle vragen beantwoord heeft, heeft hij een stuk beter gepresteerd dan de meeste personen uit de referentiegroep.

Hij behaalde 100/100 omdat zijn prestatie uitermate goed was in vergelijking met die van de referentiegroep.

Interpretatie van het genormeerde resultaat en slaagvoorwaarden

De genormeerde score is een betrouwbaar criterium voor een optimale interpretatie van testresultaten. Deze score maakt het mogelijk om te achterhalen of de competenties van de kandidaat zwak, gemiddeld of goed ontwikkeld zijn in vergelijking met de referentiegroep van een bepaald functieniveau.

Als je een resultaat van rond de 50/100 behaalt, betekent dit dat de gemeten competentie gemiddeld is ontwikkeld in vergelijking met andere personen met hetzelfde diploma als jou. Al naargelang de slaagvoorwaarden van je selectie kan dat voldoende of onvoldoende zijn om tot de volgende ronde toegelaten te worden.

Heb je een erg hoog resultaat, dan betekent dit dat de bewuste competentie bij jou beter ontwikkeld is dan bij de meeste andere personen met hetzelfde diplomaniveau (met uitzondering van de selecties voor managementfuncties, waarbij rekening wordt gehouden met de salarisbanden: 1-2-3 | 4-5 | 6-7). Maar dat betekent niet dat het onmogelijk is om nog iets beter te doen. Het houdt evenmin in dat je huidige competentieniveau volstaat voor een functie van een hoger niveau.
Een resultaat van 100/100 komt soms voor, zelfs al heb je niet alle vragen juist beantwoord.

Een (erg) zwak resultaat betekent dat de bewuste competentie bij jou slechter ontwikkeld is dan bij de meeste andere personen met hetzelfde diplomaniveau. Dat wil niet zeggen dat de competentie bij jou onbestaand is, maar je huidige competentieniveau haalt niet het vereiste niveau dat vastgelegd werd binnen een selectiecontext. Vergeet niet dat het vereiste niveau hoger ligt voor functies van een hoger niveau.
Een resultaat van 0/100 komt soms voor, zelfs al heb je meerdere vragen juist beantwoord.

Raadpleeg het selectiereglement om te weten of je resultaat al dan niet volstaat om door te gaan naar de volgende stap van de selectieprocedure. Voor de meeste selecties moet je ten minste 50/100 behalen. 

Overige nuttige info